|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
|
1) | Toen zij de ark Gods1) inbrachten, zo stelden zij ze in het midden der tent, welke David voor haar gespannen had; en zij offerden2) brandofferen en dankofferen voor het aangezicht Gods.3) |
2) | Als David het brandoffer en de dankofferen geeindigd had te offeren, zo zegende hij4) het volk in den Naam des HEEREN. |
3) | En hij deelde een iegelijk in Israel, van den man tot de vrouw, een iegelijk een bol broods, en een schoon stuk vlees,5) en een fles wijn. |
4) | En hij stelde voor de ark des HEEREN sommigen uit de Levieten tot dienaars, en dat, om den HEERE, den God Israels, te vermelden, en te loven, en te prijzen. |
5) | Asaf was het hoofd, en Zecharja de tweede na hem;6) Jeiel, en Semiramoth, en Jehiel, en Mattithja, en Eliab, en Benaja, en Obed-Edom, en Jeiel, met instrumenten der luiten en met harpen; en Asaf liet zich horen met cimbalen; |
6) | Maar Benaja en Jahaziel, de priesters, steeds7) met trompetten voor de ark des verbonds van God. |
7) | Te dienzelven dage gaf David ten eerste8) dezen psalm, om den HEERE te loven, door den dienst9) van Asaf, en zijn broederen.10) |
8) | Looft den HEERE,11) roept Zijn Naam aan,12) maakt Zijn daden bekend onder de volken. |
9) | Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtelijk van al Zijn wonderwerken. |
10) | Roemt u13) in den Naam Zijner heiligheid; dat zich het hart dergenen, die den HEERE zoeken, verblijde. |
11) | Vraagt naar den HEERE en Zijn sterkte,14) zoekt Zijn aangezicht15) geduriglijk. |
12) | Gedenkt Zijner wonderwerken, die Hij gedaan heeft, Zijner wondertekenen, en de oordelen16) Zijns monds; |
13) | Gij, zaad van Israel, Zijn dienaar, gij, kinderen van Jakob, Zijn uitverkorenen! |
14) | Hij is de HEERE, onze God; Zijn oordelen17) zijn over de gehele aarde. |
15) | Gedenkt tot in der eeuwigheid Zijns verbonds, des woords, dat Hij ingesteld18) heeft tot in het duizendste geslacht; |
16) | Des verbonds, dat Hij met Abraham19) heeft gemaakt, en Zijns eeds aan Izak; |
17) | Welken Hij ook aan Jakob heeft gesteld tot een inzetting, aan Israel tot een eeuwig verbond; |
18) | Zeggende: Ik zal u het land Kanaan geven, een snoer20) van ulieder erfdeel; |
19) | Als gij weinige mensen21) in getal waart; ja, weinigen en vreemdelingen22) daarin. |
20) | En zij wandelden23) van volk tot volk,24) en van het ene koninkrijk tot een ander volk. |
21) | Hij liet niemand toe hen te onderdrukken;25) ook bestrafte Hij26) koningen27) om hunnentwil, zeggende: |
22) | Tast28) Mijn gezalfden29) niet aan, en doet Mijn profeten geen kwaad. |
23) | Zingt30) den HEERE, gij, ganse aarde,31) boodschapt Zijn heil32) van dag tot dag. |
24) | Vertelt Zijn eer onder de heidenen, Zijn wonderwerken onder alle volken. |
25) | Want de HEERE is groot, en zeer te prijzen, en Hij is vreselijk33) boven alle goden. |
26) | Want al de goden der volken zijn afgoden;34) maar de HEERE heeft de hemelen gemaakt. |
27) | Majesteit35) en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht, sterkte36) en vrolijkheid zijn in Zijn plaats.37) |
28) | Geeft den HEERE,38) gij, geslachten der volken, geeft den HEERE eer en sterkte.39) |
29) | Geeft den HEERE de eer Zijns Naams,40) brengt offer,41) en komt voor Zijn aangezicht; aanbidt42) den HEERE in de heerlijkheid43) des heiligdoms. |
30) | Schrikt voor Zijn aangezicht, gij, gehele aarde!44) Ook zal de wereld bevestigd worden, dat zij niet bewogen worde. |
31) | Dat de hemelen45) zich verblijden, en de aarde46) verheuge zich, en dat men onder de heidenen zegge: De HEERE regeert.47) |
32) | Dat de zee bruise48) met haar volheid,49) dat het veld huppele van vreugde, met al wat daarin is. |
33) | Dan zullen de bomen des wouds juichen voor het aangezicht des HEEREN, omdat Hij komt, om de aarde te richten.50) |
34) | Looft den HEERE, want Hij is goed,51) want Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. |
35) | En zegt: Verlos ons, o God onzes heils, en verzamel ons,52) en red ons van de heidenen, dat wij Uw heiligen Naam loven, en dat wij ons Uws lofs roemen.53) |
36) | Geloofd zij de HEERE, de God Israels, van eeuwigheid tot eeuwigheid! En al het volk54) zeide: Amen! en het loofde den HEERE.55) |
37) | Alzo liet hij daar,56) voor de ark des verbonds des HEEREN, Asaf en zijn broederen,57) om geduriglijk te dienen voor de ark, naardat58) op elken dag besteld was. |
38) | Obed-Edom nu, met hunlieder59) broederen,60) waren acht en zestig; en hij stelde Obed-Edom, den zoon van Jeduthun,61) en Hosa, tot poortiers; |
39) | En den priester Zadok, en zijn broederen, de priesters, voor den tabernakel des HEEREN op de hoogte, welke te Gibeon is;62) |
40) | Om den HEERE de brandofferen geduriglijk te offeren op het brandofferaltaar, des morgens en des avonds; en zulks naar alles, wat er geschreven staat in de wet des HEEREN, die Hij Israel geboden had. |
41) | En met hen Heman en Jeduthun, en de overige uitgelezenen,63) die met namen uitgedrukt zijn om den HEERE te loven; want Zijn goedertierenheid is tot in der eeuwigheid. |
42) | Met hen dan64) waren Heman en Jeduthun, met trompetten en cimbalen voor degenen, die zich lieten horen, en met instrumenten65) der muziek Gods; maar de zonen van Jeduthun waren aan de poort. |
43) | Alzo toog het ganse volk henen, een iegelijk in zijn huis; en David keerde zich, om zijn huis te gaan zegenen.66) |